Liturgie van de dienst op Goede Vrijdag 29 maart 2024 om 10:00 uur
Voorganger: ds. L. Plug, Barneveld
Lezing: Johannes 19:17-30
De gezangen in deze liturgie worden gezongen uit de liedbundel Weerklank, tenzij anders is aangegeven.
Welkom en mededelingen
Wij zingen: Psalm 116
1 God heb ik lief, want die getrouwe HEER'
hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen.
Hij neigt Zijn oor, 'k roep tot Hem al mijn dagen.
Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.
3 "Och HEER', och wierd mijn ziel door U gered!"
Toen hoorde God; Hij is mijn liefde waardig.
De HEER' is groot, genadig en rechtvaardig,
en onze God ontfermt zich op 't gebed.
Stil gebed
Votum en groet
Wij zingen: Lofzang van Maria
1 Mijn ziel verheft Gods eer;
mijn geest mag blij den HEER',
mijn Zaligmaker noemen,
Die, in haar lagen staat,
Zijn dienstmaagd niet versmaadt,
maar van Zijn gunst doet roemen.
3 Hoe heilig is Zijn Naam!
Laat volk bij volk te zaâm
barmhartigheid verwachten;
nu Hij de zaligheid,
voor die Hem vreest, bereidt,
door al de nageslachten.
Wij belijden ons geloof
Wij geloven in de Heere God, onze Vader, Die woont in de hemel en Die alles gemaakt heeft: de hemel en de aarde, de wolken, de bomen en de bloemen, de dieren en ook de mensen.
Wij geloven in onze Heere Jezus Christus, de Zoon van God,
Die geboren werd in Bethlehem uit Maria door een wonder van de Heilige Geest;
Hij heeft geleden, is gestorven aan het kruis en werd begraven, ja, Hij werd zelfs helemaal verlaten door God.
Na drie dagen is Hij weer uit de dood opgestaan
en teruggegaan naar de hemel, waar Hij nu naast Zijn Vader zit,
maar een zal Hij terugkomen op deze aarde om recht te spreken en alle dingen nieuw te maken.
Wij geloven in de Heilige Geest, Die gekomen is op het Pinksterfeest ons leert geloven en wil wonen in ons hart.
Wij geloven één Christelijke Kerk, waarbij iedereen hoort die in de Heere Jezus gelooft, de mensen die door de Heere God apart gezet zijn.
Wij geloven dat God onze zonden vergeeft.
Wij geloven dat we eens zullen opstaan uit de dood en een nieuw lichaam krijgen.
Wij geloven dat wij dan voor altijd bij de Heere Jezus zullen zijn.
Wij zingen: Lied 564
1 Alzo lief had God de wereld, alzo lief had God de wereld,
de wereld, de wereld, God had de wereld lief.
2 Dat Hij aan ons heeft gegeven, dat Hij aan ons heeft gegeven,
gegeven, gegeven, zijn eengeboren Zoon.
3 Opdat een ieder die gelooft, opdat een ieder die gelooft,
een ieder, een ieder, het eeuwig leven heeft.
Gebed om de opening van het Woord en het licht van de Heilige Geest
Schriftlezing: Johannes 19:17-30
En terwijl Hij Zijn kruis droeg, ging Hij op weg naar de plaats die Schedelplaats genoemd wordt en in het Hebreeuws Golgotha.
Daar kruisigden zij Hem en met Hem twee anderen, aan elke kant één, en Jezus in het midden.
En Pilatus schreef ook een opschrift en zette dat op het kruis; en er was geschreven: JEZUS DE NAZARENER, DE KONING VAN DE JODEN.
Dit opschrift dan lazen velen van de Joden, want de plaats waar Jezus gekruisigd werd, was dicht bij de stad; en het was geschreven in het Hebreeuws, in het Grieks en in het Latijn.
De overpriesters van de Joden dan zeiden tegen Pilatus: Schrijf niet: De Koning van de Joden, maar dat Hij gezegd heeft: Ik ben de Koning van de Joden.
Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven.
Nadat de soldaten dan Jezus gekruisigd hadden, namen zij Zijn kleren en maakten vier delen, voor elke soldaat een deel, en zij namen ook het onderkleed. Het onderkleed nu was zonder naad, van bovenaf als één geheel geweven.
Zij dan zeiden tegen elkaar: Laten wij dat niet scheuren, maar laten wij erom loten voor wie het zal zijn. Opdat het Schriftwoord vervuld zou worden dat zegt: Zij hebben Mijn kleren onder elkaar verdeeld en over Mijn kleed hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de soldaten gedaan.
En bij het kruis van Jezus stonden Zijn moeder, de zuster van Zijn moeder, en Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena.
Toen nu Jezus Zijn moeder zag en de discipel die Hij liefhad, bij haar zag staan, zei Hij tegen Zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon.
Daarna zei Hij tegen de discipel: Zie, uw moeder. En vanaf dat moment nam de discipel haar in zijn huis.
Hierna zei Jezus, omdat Hij wist dat nu alles volbracht was, opdat het Schriftwoord vervuld zou worden: Ik heb dorst!
Er stond dan een kruik vol zure wijn en ze vulden een spons met zure wijn, staken die op een hysopstengel en brachten die aan Zijn mond.
Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, zei Hij: Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf de geest.
Zingen: Op Toonhoogte 425
1 Als ik m'n ogen sluit en denk aan Golgotha,
dan lijkt het net of ik daar op die heuvel sta.
Ik zie het houten kruis, zie wat de mensen doen,
dat Jezus sterven moet, want dat gebeurde toen.
2 Ik hoor opnieuw zijn stem, die roept: 'Het is volbracht.'
En daarna wordt het stil, 't is donker als de nacht.
Toen stierf Hij aan het kruis, toen was de pijn voorbij.
O, ik weet meer dan ooit dat Hij dit deed voor mij.
3 Ik doe mijn ogen dicht en vouw mijn handen stil;
ik bid met heel mijn hart wat ik Hem zeggen wil:
'Hier aan dat houten kruis droeg U de straf voor mij.
Ik had nog nooit een vriend die zoveel hield van mij.'
Preek over Johannes 19:27-28
Toen nu Jezus Zijn moeder zag en de discipel die Hij liefhad, bij haar zag staan, zei Hij tegen Zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon.
Daarna zei Hij tegen de discipel: Zie, uw moeder. En vanaf dat moment nam de discipel haar in zijn huis.
'Jezus zorgt vanaf het kruis'
Wij zingen: Lied 140
1 Als ik in gedachten sta bij het kruis van Golgotha,
als ik hoor wat Jezus sprak,
voor zijn oog aan 't kruishout brak,
2 hoe daar allereerst zijn mond troost voor vriend en moeder vond,
weet ik: 'Hij vergeet ons niet,
Hij die stervend ons verliet.'
7 Op zijn kreet: 'Het is volbracht!'
antwoordt mijn aanbidding zacht:
'Jezus, ook voor mij verwierf
U verlossing, toen U stierf.'
Dankzegging en voorbede
Wij zingen: Psalm 121
2 Hij is, al treft u 't felst verdriet,
Uw Wachter, Die uw voetvoor wankelen behoedt.
Hij, Isrels Wachter, sluimert niet;
geen kwaad zal u genaken: de HEER' zal u bewaken.
4 De HEER' zal u steeds gadeslaan,
opdat Hij in gevaar uw ziel voor ramp bewaar'.
De HEER', 't zij g' in of uit moogt gaan,
en waar g' U heen moogt spoeden,zal eeuwig u behoeden.
Zegen